De interne warmtelast is de warmte die ontstaat door zoninstraling via ramen en door warmteafgifte door personen en huishoudelijke apparaten. (Elektrische) apparaten en installaties die binnen worden gebruikt, geven warmte af: elektrische (rest)warmte. Uiteindelijk komt bijna alle omgezette energie uit een elektrisch apparaat als warmte in de ruimte terecht.
Dat gebeurt bij:
- proceswarmte (wasmachine);
- elektrische omzettingsrendementen (computer/laptop of televisie);
- indirecte omzetting (het licht uit een monitor) of de beweging van lucht uit een stofzuiger.
Ook een koelkast/vriezer die in principe alleen warmte verplaatst, heeft hiervoor een extra deel elektrische energie nodig. Die geeft daarmee dus ook warmte af aan de omgeving. Behalve deze genoemde energieomzettingen is er ook sprake van beperkte efficiëntie van, met name oudere, netvoedingsadapters (enkele procenten, per apparaat in de orde van 1 tot 10 Watt). Voor apparaten die wel aangesloten zijn, maar niet in gebruik zijn, heet dit ‘sluipverbruik’. De aanwezigheid van mensen en dieren leidt tot opwarming van de ruimte, duidelijk te merken als er een huiskamerfeest wordt gegeven. Mensen dragen ongeveer 50 tot 100 Watt bij (in rust).
Als er minder interne warmtelast is, betekent dat er minder vermogen nodig is om te koelen. De warmteafgifte van mensen en apparatuur is beperkt vergeleken met de ruimteverwarmingsinstallatie. In goed geïsoleerde woningen kan dit een significante hoeveelheid zijn en juist het laatste ‘zetje’ zijn waardoor temperaturen te hoog oplopen. Buiten het stookseizoen is deze extra warmte daarom ongewenst. Dit type warmtebijdragen zit verwerkt in de normberekeningen voor het risico op oververhitting in woningen en het energielabel (NEN 7120, paragraaf 10.2.2, NTA 8800 paragraaf 7.5.3). Elke vorm van ruimteverwarming is efficiënter en stoot minder CO2-uit dan elektrische (rest)warmte.
Verder lezen
https://www.milieucentraal.nl/energie-besparen/apparaten-en-verlichting/huishoudelijke-apparaten